Welke syndicale politiek?

Terwijl het patronaat overal aanvalt, terwijl duizenden werkers hun baan verliezen bij fabriekssluitingen en -herstructureringen, terwijl duizenden anderen het hoofd moeten bieden aan werklast met onderbemande ploegen, schudden patronale en syndicale leiders de handen met elkaar.

Op 12 september zaten ze allemaal samen rond éénzelfde tafel om een brief te schrijven en tekenen aan het adres van de onderhandelaars van de Arizona, om hen te vragen “het Belgische sociaaleconomisch stelsel grondig te hervormen”. Dat wil zeggen om de subsidies aan de bedrijven nog te verhogen zoals de algemeen secretaris van de Waalse metaalwerkers van de FGTB het voorstelt en ook om de “sociaal overleg” te handhaven terwijl een deel van het patronaat, met Bart De Wever en andere partijen die aan de volgende federale regering zouden kunnen meedoen, overwegen om zonder deze overleg te doen.

Dat patronaat heeft geen vrees meer voor de arbeidersklasse en ziet niet meer het nut om de syndicale apparaten te blijven financieren, die tot nu toe bedoeld waren om sociale vrede te handhaven door de strijd van de werkers bij sociale conflicten te beperken. Zoals bij de franchising van Delhaize en vandaag bij de sluiting van Audi, waar de syndicale leidingen hebben geweigerd en nog steeds weigeren de werkers te mobiliseren om een machtsverhouding te creëren om de bazen terug te dringen.

Zo denkt een deel van het patronaat eraan om de vakbonden het beheer van de werkloosheidskassen af te nemen, door te berekenen dat zoiets het aantal leden, syndicale secties en délégués kan beperken.

De politieke keuzes van de syndicale leiders hebben op deze manier niet alleen de arbeidersklasse verzwakt, maar ook de vakbonden zelf.

De werkers, om hun belangen te verdedigen, zullen het bestaan van de vakbonden moeten verdedigen, de controle ervan opnieuw nemen, de bureaucratie bestrijden en de arbeidersdemocratie opleggen.